| | Lied 103 | Vers 1: | Het water steeg wel hoog, maar wonder boven wonder ging Noach niet ten onder, de ark alleen bleef droog, de ark alleen bleef droog.
| Vers 2: | De dieren gingen mee, de groten en de kleinen met Noach en de zijnen. De dieren twee aan twee. De dieren twee aan twee.
| Vers 3: | Zij dreven maanden rond. Toen ging het water zakken, de duif vond groene takken, de ark liep aan de grond. De ark liep aan de grond.
| Vers 4: | De aarde was er weer. En mens en dier mocht wonen onder de groene bomen, in vrede met de Heer. In vrede met de Heer.
| Vers 5: | De regenboog staat hoog, als teken voor de volken, Gods woorden te vertolken: het land, het land blijft droog, het land, het land blijft droog.
| |

| Lied 104 | Vers 1: | Weet je wat, weet je wat, zeiden ze in Babelstad: Laten wij een toren maken, om elkaar niet kwijt te raken. Bouwen gaan we groot en klein, tot we in de wolken zijn.
| Vers 2: | Allemaal, allemaal spraken zij dezelfde taal: laat de wind ons niet verdrijven, laat ons bij de toren blijven. Want dat bundelt onze kracht, torenhoog wordt onze macht.
| Vers 3: | Hoor je dat, hoor je dat, Babel werd een babbelstad. Want de Heer der mensenkindren kwam dat stoute plan verhindren Hij verwarde toen hun spraak en de torenbouw liep spaak.
| |

|
|