| | Lied 107 | Vers 1: | Vannacht zal het wonder gebeuren, wij hebben het lam reeds geslacht, zijn bloed streken wij aan de deuren, Egypte zal huis aan huis treuren, maar wij gaan op reis deze nacht, maar wij gaan op reis deze nacht.
| Vers 2: | Wij moeten ons brood haastig eten. Het is weliswaar niet goed gaar, maar wat hindert dat, nu wij weten dat de Heer ons niet heeft vergeten, met mantels al aan staan wij klaar, met mantels al aan staan wij klaar.
| Vers 3: | Vannacht komen wij weer tot leven, en gaan in een lange stoet, naar 't land dat de Heer ons zal geven, waar geen zweep meer wordt opgeheven, waar wij leven in overvloed, waar wij leven in overvloed.
| |

| Lied 108 | Vers 1: | Met Mozes zijn wij meegegaan, omdat de Heer ons riep. Wij zijn op weg naar Kanaan maar 't water is zo diep. En farao in onze rug, hij wil zijn slaven weer terug. Daar komen de soldaten al, wij zitten in de val.
| Vers 2: | O Mozes, roep toch tot de Heer, het water is zo diep. Er is voor ons geen uitweg meer, het water is zo diep. Waar is 't beloofde paradijs? Is dit het einde van de reis dat wij verdrinken in de zee? Waarom nam jij ons mee?
| Vers 3: | Maar Mozes heft zijn staf omhoog: al is het water diep, de wind steekt op, de zee wordt droog. En Hij, die zelf ons riep, Hij brengt ons naar de overkant, Hij leidt ons naar 't beloofde land. Maar farao met heel zijn stoet gaat onder in de vloed.
| |

|
|