| |
Lied 118 |
Vers 1: | Te Kana werd een feest gevierd, Maria was erbij. Ook Jezus wou ter bruiloft gaan. Hij was een mens als wij. Geef ons te drinken, Heer. Schenk ons uw Geest. Breng ons tesamen op uw bruiloftsfeest.
|
Vers 2: | En als er goed gedronken is komt er gebrek aan wijn. Wie zal nu voor zijn vrienden de ware wijnstok zijn? Geef ons te drinken, Heer. Schenk ons uw Geest. Breng ons tesamen op uw bruiloftsfeest.
|
Vers 3: | Maria sprak: De wijn is op, er is geen drinken meer. Wat is er tussen u en Mij? sprak Jezus onze Heer. Geef ons te drinken, Heer. Schenk ons uw Geest. Breng ons tesamen op uw bruiloftsfeest.
|
Vers 4: | Maria sprak de knechten aan als had zij 't niet gehoord. Doe alles wat hij zeggen zal, geloof Hem op zijn woord. Geef ons te drinken, Heer. Schenk ons uw Geest. Breng ons tesamen op uw bruiloftsfeest.
|
Vers 5: | En Jezus sprak de knechten aan: Vul alle kruiken maar. Toen werd voor 't eerst op aarde Zijn glorie openbaar. Geef ons te drinken, Heer. Schenk ons uw Geest. Breng ons tesamen op uw bruiloftsfeest.
|
|

|
Lied 119 |
Vers 1: | Aan de oever van het meer, luistren velen naar de Heer. Maar zij zijn de tijd vergeten, en er is haast niets te eten. Meester, stuur de mensen vlug, allemaal naar huis terug.
|
Vers 2: | Waarom geeft hij hun geen brood? Heer, de schare is te groot, en wij hebben niets te missen dan vijf broden en twee vissen, en waar komt het geld vandaan als wij eten kopen gaan?
|
Vers 3: | Breng het eten dat er is, breng het brood en breng de vis. Want al zijn wij hier met velen, eerlijk zullen w' alles delen: Here zegen deze spijs, en bewaar ons straks op reis.
|
Vers 4: | Zo kreeg iedereen zijn deel en er was zelfs brood teveel. Niemand zat met lege handen, 't overschot ging in twaalf manden. En het was voor allemaal 't wonderlijkste avondmaal.
|
|

|