| |
Lied 126 |
Vers 1: | Nu graf en steen getuigen, dat Hij is opgestaan, moet elke knie zich buigen en alle harten juichen: het nieuwe Rijk breekt aan.
|
Vers 2: | Hoor hoe de vogels zingen boven het open graf, als eens, in den beginne, toen God aan alle dingen leven en adem gaf.
|
Vers 3: | Nu is de dood gestorven, de duisternis gezwicht. God houdt zich niet verborgen, Hij brengt op deze morgen het leven aan het licht.
|
|

|
Lied 127 |
Vers 1: | Jezus deed de dood teniet. Zing daarom het hoogste lied. De Heer is waarlijk opgestaan, halleluja!
|
Vers 2: | Vrouwen uit Jeruzalem, kwamen vroeg en zochten Hem. De Heer is waarlijk opgestaan, halleluja!
|
Vers 3: | En hoe groot was hun verdriet, want zij vonden Jezus niet. De Heer is waarlijk opgestaan, halleluja!
|
Vers 4: | Maar een engel sprak hen aan: Die gij zoekt is opgestaan. De Heer is waarlijk opgestaan, halleluja!
|
Vers 5: | Denkt toch aan zijn eigen woord, dat gij vroeger hebt gehoord. De Heer is waarlijk opgestaan, halleluja!
|
Vers 6: | Hij, die grote mensenzoon, gaat door 't graf heen naar zijn troon. De Heer is waarlijk opgestaan, halleluja!
|
Vers 7: | Zoekt Hem bij de doden niet, maar zingt mee het hoogste lied. De Heer is waarlijk opgestaan, halleluja!
|
|

|