| | Lied 203 | | Vers 1: | Abraham, Abraham, verlaat je land, verlaat je stam! Abraham, je moet gaan wonen in het land dat Ik zal tonen. Tel de sterren in de nacht, zo groot wordt jouw nageslacht.
| | Vers 2: | Abraham, Abraham, verlaat je land, verlaat je stam! Ik zal jou Mijn zegen geven, je geleiden allerwegen, en de volkeren tezaam vinden zegen in jouw naam.
| | Vers 3: | Abraham, Abraham, verlaat zijn land, verlaat zijn stam! Met een woord gaat hij het wagen. Zonder verder iets te vragen staat hij op en gaat op reis, langs de weg die God hem wijst.
| | |

| Lied 204 | | Vers 1: | Een ladder naar de sterren, een toren naar het licht, ziet Jakob in zijn dromen hemelhoog opgericht.
| | Vers 2: | De engelen, zij lopen, zij lopen af en aan; de grenzen zijn doorbroken, God noemt hem bij zijn naam:
| | Vers 3: | Ik zal je niet verlaten, al vlucht je voor 't gevaar. Aan jou en aan jouw kinderen, maak ik mijn woorden waar.
| | Vers 4: | Dit land zal ik je geven, waarop je dromend ligt. Wees zeker van Mijn zegen, de hemel is niet dicht.
| | |

|
|