| | Lied 205 | | Vers 1: | Klein, klein kindje, je leven loopt gevaar. Ik maak een biezen mandje en morgen is het klaar
| | Vers 2: | Klein, klein kindje, dit mandje wordt een boot. Daarmee moet jij gaan varen op leven of op dood.
| | Vers 3: | Klein, klein kindje, ik zet je tussen het riet. Wie weet gebeurt het wonder dat de prinses je ziet.
| | Vers 4: | Klein, klein kindje, als de prinses jou vindt, dan gaat je boot niet onder; jij bent een koningskind.
| | |

| Lied 206 | | Vers 1: | Zomaar te gaan met een stok in je hand, zonder te weten wat je zult eten. Zomaar te gaan met een stok in je hand; eindeloos ver is 't beloofde land.
| | Vers 2: | Zomaar te gaan, wordt het leven of dood? Altijd maar banger, duurt het nog langer? Zomaar te gaan, wordt het leven of dood? In de woestijn worden kinderen groot.
| | Vers 3: | Zomaar te gaan, met Zijn woord als bewijs, altijd maar lopen, altijd maar hopen. Zomaar te gaan met Zijn woord als bewijs; straks wonen wij in een paradijs.
| | |

|
|