| | Lied 206 | | Vers 1: | Zomaar te gaan met een stok in je hand, zonder te weten wat je zult eten. Zomaar te gaan met een stok in je hand; eindeloos ver is 't beloofde land.
| | Vers 2: | Zomaar te gaan, wordt het leven of dood? Altijd maar banger, duurt het nog langer? Zomaar te gaan, wordt het leven of dood? In de woestijn worden kinderen groot.
| | Vers 3: | Zomaar te gaan, met Zijn woord als bewijs, altijd maar lopen, altijd maar hopen. Zomaar te gaan met Zijn woord als bewijs; straks wonen wij in een paradijs.
| | |

| Lied 207 | | Vers 1: | Simson, Simson, alle Filistijnen verdwijnen, verdwijnen als jij komt! als jij komt! Simson met je lange haren, niemand kan jou evenaren, Simson wat is jouw geheim? Niemand krijgt je klein!
| | Vers 2: | Toen een leeuw kwam aangeslopen, ben je niet hard weggelopen. Zonder zwaard en zonder speer sloeg jij hem terneer.
| | Vers 3: | Bij de vijand opgesloten, brak je alle poorten open, en je nam ze op je rug: haal ze maar terug!
| | Vers 4: | Niemand durft jou uit te dagen, duizend man heb jij verslagen, duizend mannen sloeg jij raak, met een ezelskaak.
| | Vers 5: | Simson met je lange haren, niemand kan jou evenaren. Als je waakt bij jouw geheim, krijgt geen mens je klein.
| | |

|
|