| | Lied 207 | | Vers 1: | Simson, Simson, alle Filistijnen verdwijnen, verdwijnen als jij komt! als jij komt! Simson met je lange haren, niemand kan jou evenaren, Simson wat is jouw geheim? Niemand krijgt je klein!
| | Vers 2: | Toen een leeuw kwam aangeslopen, ben je niet hard weggelopen. Zonder zwaard en zonder speer sloeg jij hem terneer.
| | Vers 3: | Bij de vijand opgesloten, brak je alle poorten open, en je nam ze op je rug: haal ze maar terug!
| | Vers 4: | Niemand durft jou uit te dagen, duizend man heb jij verslagen, duizend mannen sloeg jij raak, met een ezelskaak.
| | Vers 5: | Simson met je lange haren, niemand kan jou evenaren. Als je waakt bij jouw geheim, krijgt geen mens je klein.
| | |

| Lied 208 | | Vers 1: | Samuel hoort 's nachts een stem, hoort een stem, die roept om hem. Eli heeft hem zeker nodig, maar zijn komst is overbodig. Eli, die al bijna sliep, Eli was het niet die riep.
| | Vers 2: | Samuel hoort 's nachts een stem, hoort een stem, die roept om hem. Eli, die hem weer hoort komen, Eli weet, dit zijn geen dromen. 't Is de God van Israel, en Hij roept om Samuel!
| | Vers 3: | Samuel hoort 's nachts een stem, hoort een stem, die roept om hem. Samuel loopt door de tempel, Samuel knielt op de drempel. En daar wacht hij op Gods woord: Spreek Heer, want Uw dienstknecht hoort!
| | |

|
|