| | Lied 208 | | Vers 1: | Samuel hoort 's nachts een stem, hoort een stem, die roept om hem. Eli heeft hem zeker nodig, maar zijn komst is overbodig. Eli, die al bijna sliep, Eli was het niet die riep.
| | Vers 2: | Samuel hoort 's nachts een stem, hoort een stem, die roept om hem. Eli, die hem weer hoort komen, Eli weet, dit zijn geen dromen. 't Is de God van Israel, en Hij roept om Samuel!
| | Vers 3: | Samuel hoort 's nachts een stem, hoort een stem, die roept om hem. Samuel loopt door de tempel, Samuel knielt op de drempel. En daar wacht hij op Gods woord: Spreek Heer, want Uw dienstknecht hoort!
| | |

| Lied 209 | | Vers 1: | In Israel, dat God vergeet, weerklinkt de stem van de profeet: omdat dit volk God niet meer eert, maar zich tot Baal heeft gekeerd; geen dauw, geen regen valt er, tot heel Israel zegt: de Heer is God!
| | Vers 2: | In Israel, dat God vergeet, weerklinkt de stem van de profeet: besef dan toch, o volk in nood, dat baal stenen geeft voor brood. Er komt een eind aan Gods geduld, kies heden, wie gij dienen zult!
| | Vers 3: | In Israel, dat God vergeet, weerklinkt de stem van God vergeet: wij richten op de Karmeltop van hout en steen een altaar op. Hij, die met vuur antwoorden zal, Hij is de God van Israel!
| | Vers 4: | De baalpriesters in een kring roepen tot aan de schemering: o baal, god van de natuur, o baal, antwoord ons met vuur! Elia drijft met hen de spot: de Heer is God, de Heer is God!
| | Vers 5: | In Israel, dat God vergeet, weerklinkt de stem van de profeet: Elia bidt tot God, de Heer, het vuur daalt van de hemel neer. In Israel weet iedereen: de Heer is God, De Heer alleen!
| | |

|
|