| | Lied 209 | | Vers 1: | In Israel, dat God vergeet, weerklinkt de stem van de profeet: omdat dit volk God niet meer eert, maar zich tot Baal heeft gekeerd; geen dauw, geen regen valt er, tot heel Israel zegt: de Heer is God!
| | Vers 2: | In Israel, dat God vergeet, weerklinkt de stem van de profeet: besef dan toch, o volk in nood, dat baal stenen geeft voor brood. Er komt een eind aan Gods geduld, kies heden, wie gij dienen zult!
| | Vers 3: | In Israel, dat God vergeet, weerklinkt de stem van God vergeet: wij richten op de Karmeltop van hout en steen een altaar op. Hij, die met vuur antwoorden zal, Hij is de God van Israel!
| | Vers 4: | De baalpriesters in een kring roepen tot aan de schemering: o baal, god van de natuur, o baal, antwoord ons met vuur! Elia drijft met hen de spot: de Heer is God, de Heer is God!
| | Vers 5: | In Israel, dat God vergeet, weerklinkt de stem van de profeet: Elia bidt tot God, de Heer, het vuur daalt van de hemel neer. In Israel weet iedereen: de Heer is God, De Heer alleen!
| | |

| Lied 210 | | Vers 1: | De mensen die gaan in het duister, die wonen in 't land van de dood, zij zullen een licht zien stralen; het hemelse morgenrood.
| | Vers 2: | Zij zullen weer zingen van vreugde, de angst en de nood zijn voorbij, geen vijand marcheert door de straten, de kinderen spelen weer vrij.
| | Vers 3: | De stok die hen sloeg is gebroken, geen mens wordt vertrapt of verdrukt. Zij krijgen weer tijd van leven, er is een begin van geluk!
| | Vers 4: | Want er is een prins geboren, met prachtige namen gekroond. En hij is de vorst van de vrede, de God die bij de mensen woont.
| | Vers 5: | Hij brengt het leven op aarde terecht in zijn koninkrijk. De mensen die gaan in het duister, die worden de koning te rijk.
| | |

|
|