| |
Lied 210 |
| Vers 1: | De mensen die gaan in het duister, die wonen in 't land van de dood, zij zullen een licht zien stralen; het hemelse morgenrood.
|
| Vers 2: | Zij zullen weer zingen van vreugde, de angst en de nood zijn voorbij, geen vijand marcheert door de straten, de kinderen spelen weer vrij.
|
| Vers 3: | De stok die hen sloeg is gebroken, geen mens wordt vertrapt of verdrukt. Zij krijgen weer tijd van leven, er is een begin van geluk!
|
| Vers 4: | Want er is een prins geboren, met prachtige namen gekroond. En hij is de vorst van de vrede, de God die bij de mensen woont.
|
| Vers 5: | Hij brengt het leven op aarde terecht in zijn koninkrijk. De mensen die gaan in het duister, die worden de koning te rijk.
|
| |

|
Lied 211 |
| Vers 1: | Daar komt de man uit Anathot, hij deelt de woorden uit van God: HOOR HET WOORD DES HEREN, WIJ MOETEN ONS BEKEREN. Maar niemand luistert naar zijn stem, in heel Jeruzalem.
|
| Vers 2: | Het volk is doof, het volk is blind, het slaat de woorden in de wind: HOOR HET WOORD DES HEREN: WIJ MOETEN ONS BEKEREN! Voor vreemde goden knielt het neer; vergeten is de Heer.
|
| Vers 3: | Waarom, o volk van Israel, waarom is God niet meer in tel? HOOR HET WOORD DES HEREN: WIJ MOETEN ONS BEKEREN! Hij die ons riep in de woestijn, wil onze Vader zijn!
|
| Vers 4: | De kruik breekt stuk, de kruik breekt stuk, de scherven brengen geen geluk: HOOR HET WOORD DES HEREN: WIJ MOETEN ONS BEKEREN! Jeruzalem zal ondergaan. Er is geen redden aan.
|
| Vers 5: | Daar komt de man uit Anathot, hij deelt de woorden uit van God: HOOR HET WOORD DES HEREN: WIJ MOETEN ONS BEKEREN. Maar niemand luistert naar zijn stem, in heel Jeruzalem.
|
| |

|