| |
Lied 216 |
| Vers 1: | De gasten wachten binnen, wat moeten wij beginnen? Er is geen wijn meer in de kan! Maria hoort ervan.
|
| Vers 2: | Maria zegt tot Jezus die met haar op het feest is: hoe kan er nu een bruiloft zijn, een bruiloft zonder wijn?
|
| Vers 3: | Maar Jezus zegt: haal water en vul daarmee de vaten en schep de wijn met vreugde uit; wij drinken op de bruid.
|
| Vers 4: | En alle gasten drinken, de glorias weerklinken; in Kana gaat de bruiloft door, daar zorgde Jezus voor.
|
| Vers 5: | Want Jezus openbaarde Zijn heerlijkheid op aarde; Hij doet geen water bij de wijn maar maakt van water wijn.
|
| |

|
Lied 217 |
| Vers 1: | De golven, wild en groot, zij stormden op ons aan, ons scheepje was in nood. maar wij zijn niet vergaan.
|
| Vers 2: | Want Jezus was aan boord, de storm werd overstemd door zijn betreffend woord, dat wind en water temt.
|
| Vers 3: | De ze erkend' haar Heer, in al Zijn heerlijkheid. De golven knielden neer voor zoveel majesteit.
|
| |

|