| | Lied 223 | | Vers 1: | Nu moet gij allen vrolijk zijn, de bomen zingen in de tuin, het lege graf verzwijgt verzwijgt het niet, de mond geopend voor een lied; Halleluja! Halleluja! Halleluja!
| | Vers 2: | De boze woorden zijn verstomd, de wereld die op adem komt, juicht met de vogels in de lucht, dat nu de nacht is weggevlucht; Halleluja!
| | Vers 3: | Geen vlammend zwaard verspert de weg, de engel die het voerde, zegt dat alle leed geleden is, en dat de Heer verrezen is; Halleluja!
| | Vers 4: | O goede engel bij het graf, de lente lost de winter af, bewaak het jonge groen en wijs de ingang van het paradijs: Halleluja!
| | |

| Lied 224 | | Vers 1: | De vissers op het meer, zij visten tevergeefs; de dag kwam al in zicht, de netten bleven leeg.
| | Vers 2: | De dag kwam al in zicht, maar iemand op het strand riep: Gooi de netten uit, vis aan de rechterkant!
| | Vers 3: | De vissers op het meer, gehoorzaamden die stem. De netten stroomden vol, en zij herkenden hem.
| | Vers 4: | De netten stroomden vol, net als die andren keer. Johannes riep het uit: 't Is Jezus! 't is de Heer.
| | |

|
|