| |
Lied 224 |
| Vers 1: | De vissers op het meer, zij visten tevergeefs; de dag kwam al in zicht, de netten bleven leeg.
|
| Vers 2: | De dag kwam al in zicht, maar iemand op het strand riep: Gooi de netten uit, vis aan de rechterkant!
|
| Vers 3: | De vissers op het meer, gehoorzaamden die stem. De netten stroomden vol, en zij herkenden hem.
|
| Vers 4: | De netten stroomden vol, net als die andren keer. Johannes riep het uit: 't Is Jezus! 't is de Heer.
|
| |

|
Lied 225 |
| Vers 1: | Gods adem die van boven kwam zet hart en ziel in vuur en vlam en opent ons de oren dat wij zijn tongval horen.
|
| Vers 2: | De tongen zijn van wind en vuur, het Woord is brandend van natuur, het loopt door alle landen en opent mond en handen.
|
| Vers 3: | Het Woord wordt wijd en zijd verstaan. het trekt zich alle dingen aan. het doet ons ademhalen en maakt ons wel ter tale.
|
| Vers 4: | Luister, dat ademend geluid. God zaait de wind des Geestes uit om straks een storm te oogsten, de lof des allerhoogsten.
|
| |

|