| |
Lied 225 |
| Vers 1: | Gods adem die van boven kwam zet hart en ziel in vuur en vlam en opent ons de oren dat wij zijn tongval horen.
|
| Vers 2: | De tongen zijn van wind en vuur, het Woord is brandend van natuur, het loopt door alle landen en opent mond en handen.
|
| Vers 3: | Het Woord wordt wijd en zijd verstaan. het trekt zich alle dingen aan. het doet ons ademhalen en maakt ons wel ter tale.
|
| Vers 4: | Luister, dat ademend geluid. God zaait de wind des Geestes uit om straks een storm te oogsten, de lof des allerhoogsten.
|
| |

|
Lied 226 |
| Vers 1: | Een schare die niemand kan tellen, uit ieder volk en elke stam; een schare die niemand kan tellen, zag ik voor de troon zich stellen, voor de troon van God en het lam.
|
| Vers 2: | Men heeft hen bespot en verraden, zij zijn vervolgd en onderdrukt. Nu dragen zij witte gewaden, God heeft hen verlost van het kwade. Zij zingen het uit van geluk.
|
| Vers 3: | Zij zullen geen honger meer lijden, de zon brandt niet meer op hun hoofd. Het lam zal zijn schapen zelf weiden, naar de bron van het leven leiden, en hun tranen worden gedroogd!
|
| |

|