| | Lied 226 | | Vers 1: | Een schare die niemand kan tellen, uit ieder volk en elke stam; een schare die niemand kan tellen, zag ik voor de troon zich stellen, voor de troon van God en het lam.
| | Vers 2: | Men heeft hen bespot en verraden, zij zijn vervolgd en onderdrukt. Nu dragen zij witte gewaden, God heeft hen verlost van het kwade. Zij zingen het uit van geluk.
| | Vers 3: | Zij zullen geen honger meer lijden, de zon brandt niet meer op hun hoofd. Het lam zal zijn schapen zelf weiden, naar de bron van het leven leiden, en hun tranen worden gedroogd!
| | |

| Lied 227 | | Vers 1: | O lieve Heer, ik ben zo blij, de duisternis verdween, de donkere nacht is weer voorbij. Uw licht staat om mij heen.
| | Vers 2: | Dank, dat ik voor Uw aangezicht, de lieve lange dag, met alle kindren van het licht spelen en zingen mag.
| | Vers 3: | O lieve Heer, ik ben zo blij dat U mij steeds omringt. U bent niet ver, U bent dichtbij, dichtbij elk mensenkind.
| | |

|
|