| |
Lied 229 |
| Vers 1: | De vogels in de bomen, zij zingen hun lied. De vogels in de bomen verzwijgen U niet. Zij stijgen de hemel een eind tegemoet en brengen in beurtzang hun Schepper een groet.
|
| Vers 2: | De engelen daarboven, zij zingen steeds door. De engelen daarboven, zij zingen ons voor. Zij loven de Heer en wij zingen hen na: Het ere zij God in de gloria.
|
| Vers 3: | De mensen op de aarde, zij krijgen pas stem wanneer zij weer gaan zingen ter ere van Hem, die steeds met Zijn liefde het leven bekroont, en die op het lied van zijn kinderen woont.
|
| |

|
Lied 230 |
| Vers 1: | De dag gaat nu bij ons vandaan, hij vlucht achter de bomen; De avondster is opgegaan: de nacht zal spoedig komen.
|
| Vers 2: | Ook als de wereld donker ziet: De Heer is in ons midden! de duisternis verbergt Hem niet; Hij hoort de kindren bidden.
|
| Vers 3: | Hij houdt het kwaad van ons vandaan, bij hem zijn wij geborgen. Wij kunnen rustig slapen gaan, en wachten op de morgen.
|
| |

|