| |
Lied 301 |
Vers 1: | Mijn knecht, ga er op uit, zoek voor mijn zoon een bruid. vertrek naar mijn geboorteland met goud en zilver in je hand blijf niet te lang op reis, want ik ben oud en grijs.
|
Vers 2: | Het wordt een lange tocht, maar hij vindt wat hij zocht, een meisje, stralend als de zon zij put het water uit de bron en deelt met liefde uit: Rebekka wordt de bruid.
|
Vers 3: | Rebekka wil wel gaan naar 't land van kanaan. Zij gaat op reis naar het geluk en Isaak wacht bij de put. Als hij Rebekka ziet, vergeet hij zijn verdriet.
|
|

|
Lied 302 |
Vers 1: | Jacob gaat terug naar huis, nog een dag, dan is hij thuis. Hou zou Esau hem ontvangen? Met het uur wordt Jacob banger. Als de zon ten onder gaat, krijgt hij het gewoon te kwaad.
|
Vers 2: | Jacob worstelt in de nacht met een vreemde sterke macht. Hij laat zich niet overwinnen ook al is hij bang van binnen. Hij vecht tot het morgenlicht en dan is zijn heup ontwricht.
|
Vers 3: | als de vreemde hem verlaat in de vroege dageraad, houdt hij hem manmoedig tegen en hij vraagt hem om een zegen. Naar de vreemde kijkt hem aan en vraagt Jacob naar zijn naam.
|
Vers 4: | Jacob is je oude naam, jij heet Israel voortaan. Want met God heb je gestreden, overwonnen en gebeden. 's Heren zegen rust op jou. Stralend rijst de zon in 't blauw.
|
|

|