| |
Lied 304 |
Vers 1: | David werd gekozen boven alles uit, Hij de kleine jongen met de herdersfluit.
|
Vers 2: | Hij kwam als de kleinste helemaal vooraan; hij mocht koning worden, koning in Gods naam
|
Vers 3: | David heeft gezongen, David speelde harp en hij heeft gesprongen vrolijk voor de ark.
|
Vers 4: | David gaf de toon aan; David zong ons voor en die oude woorden zingen nog steeds door.
|
|
|
Lied 305 |
Vers 1: | Uit onze stad zijn wij verdreven, in ballingschap moeten wij leven, maar hier van binnen klaagt een stem van heimwee naar Jeruzalem. Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen. Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen.
|
Vers 2: | Geen vijand zal ons kunnen dwingen om Sions liederen te zingen Hoe komt er ooit op vreemde grond een tempellied uit onze mond? Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen. Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen.
|
Vers 3: | De harpen hangen in de bomen totdat er goede tijden komen. Wie weet, wie weet, zien wij elkaar wel in Jeruzalem 't volgend jaar. Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen. Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen.
|
Vers 4: | Wie zou Jeruzalem vergeten, de naam van Sion niet meer weten? Jeruzalem o stad van goud, waar ik met heel mijn hart van houd. Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen. Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen.
|
Vers 5: | Wij zitten hier aan babels stromen en blijven van de vrede dromen. Want God, de Heer, die wonderen doet, Hij brengt ons eenmaal thuis voorgoed. Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen. Als de Heer ons thuisbrengt zal het zijn alsof wij dromen.
|
|
|