Dordse Leerregels
 
Lied 31
Vers 1:Daar komt de man uit Anatoth,
hij deelt de woorden uit van God:
Hoor het woord des Heren,
wij moeten ons bekeren.
Maar niemand luistert naar zijnstem,
in heel Jeruzalem.

Vers 2:Het volk is doof, het volk is blind,
het slaat de woorden in de wind:
hoor het woord des Heren:
wij moeten ons bekeren!
Voor vreemde goden knielt het neer;
vergeten is de Heer.

Vers 3:Waarom, o volk van Israƫl,
waarom is God niet meer in tel?
Hoor het woord des Heren:
wij moeten ons bekeren!
Hij die ons riep in de woestijn,
wil onze Vader zijn!

Vers 4:De kruik breekt stuk, de kruik breekt stuk,
de scherven brengen geen geluk:
hoor het woord des Heren:
wij moeten ons bekeren!
Jeruzalem zal ondergaan.
Er is geen redden aan.

Vers 5:Daar komt de man uit Anathoth,
hij deelt de woorden uit van God:
hoor het woord des Heren:
wij moeten ons bekeren.
Maar niemand luistert naar zijn stem,
in heel Jeruzalem.

 
naar boven

Lied 32
Vers 1:Het is Gods goedheid en geduld,
dat wij niet omgekomen zijn.
Ons leven is vernieuwd en rein
en van Gods gunst vervuld.

RefreinHoe vriendelijk zijn over ons,
o HERE, uw gedachten.
Hoe goed is het, HEER, uw gena
in stilheid te verwachten.

Vers 2:Nooit heeft God van zijn woord berouw.
Steeds nieuw is zijn barmhartigheid,
die elke morgen ons verblijdt.
- Hoe heerlijk is uw trouw.

RefreinHoe vriendelijk zijn over ons,
o HERE, uw gedachten.
Hoe goed is het, HEER, uw gena
in stilheid te verwachten.

Vers 3:Nu zing ik: HEER, Gij zijt voor mij
een rijk bezit, mijn vaste hoop.
En op de weg, waarlangs ik loop,
weet ik U zeer nabij.

RefreinHoe vriendelijk zijn over ons,
o HERE, uw gedachten.
Hoe goed is het, HEER, uw gena
in stilheid te verwachten.

 
naar boven



Pagina terugPagina terug Het opgevraagde tekstgedeelte beslaat meerdere hoofdstukken.
Pagina van 182
Geschrift toevoegen ter vergelijking:
Pagina verderPagina verder