| | Lied 56 | Vers 1: | Bij de Jakobsbron stond ik dorstig in de zon op het middaguur der schaamte. Waar Hij, vreemd genoeg, mij, een vrouw, om water vroeg, mij, Samaritaanse.
| Vers 2: | Als je wist, sprak Hij, van Gods gave, jij zou Mij nu om levend water vragen. Water dat Ik geef lest je dorst zolang je leeft, laaft je alle dagen.
| |
| Lied 57 | Vers 1: | Ik ben het levensbrood, Ik red je van de hongersnood. Zo heeft de Heer gesproken; Hij heeft het brood gebroken. Zijn lichaam is het brood, zegt Hij, dat deelt Hij uit aan jou en mij.
| Vers 2: | Ik ben het echte brood, wie eet zal opstaan uit de dood. Wie in Mij gelooft, zegt Jezus, is bij het feest aanwezig. Ik ben het brood waarvan je leeft, dat leven aan de wereld geeft.
| Vers 3: | Dit brood zal nooit vergaan, het blijft, het komt bij God vandaan. Heer Jezus, wij geloven in U, het brood van boven. Nu hebben wij geen honger meer en nooit meer dorst door onze Heer.
| |
|
|