| |
Lied 66 |
Vers 1: | Het zaad zal vruchten dragen door God die leven schenkt. Waarom zult gij dan vragen hoe God dit werk volbrengt? Het blijft voor ons verborgen; wij zien slechts in geloof. Het zaad zal op een morgen gerijpt zijn voor Gods oogst.
|
Vers 2: | Een korrel in de aarde moet sterven vóór hij leeft en is volgroeid in waarde als God er vorm aan geeft; elk zaad zijn eigen lichaam waarmee het voor Hem leeft. God zal zijn zon doen opgaan het zaad ontkiemt en leeft.
|
Vers 3: | Wie wenend hier moet zaaien in de verganklijkheid, zal juichen bij het maaien: God oogst tot eeuwigheid. Al wat ik zaai in zwakheid verrijst door God in kracht. ‘t Gezaaide in geringheid wordt door Hem grootgebracht.
|
Vers 4: | Zo zullen doden opstaan in onverganklijkheid met een verheerlijkt lichaam door God hun toebereid. Waarom zult gij dan vragen hoe God dit werk volbrengt? Het zaad zal vruchten dragen door God die leven schenkt.
|
Vers 5: | Nog is voor ons verborgen - wij zien slechts in geloof - hoe God eens op zijn morgen volbrengt wat werd beloofd: al wie hier in dit leven gezaaid werd op Gods tijd, zal God een lichaam geven dat leeft in eeuwigheid.
|
|
|
Lied 67 |
Vers 1: | Jezus heeft het hemelleven opgegeven. Hij vernederde Zich diep want Hij heeft Zich, diepgezonken weggeschonken toen de aarde riep.
|
Vers 2: | Nu zal Hij in aanzien stijgen, loon verkrijgen, God geeft Hem de hoogste eer. Hoor hoe Hem de hoogste kringen lof toezingen: glorie onze Heer.
|
Vers 3: | Heer, ik wil mijn knieën buigen, U toejuichen, hulde aan uw majesteit. Gij vervulde al Gods wensen, Zoon van mensen, in gehoorzaamheid.
|
|
|