| | Lied 68 | Vers 1: | Wij knielen voor uw zetel neer, wij, Heer, en al uw leden en eren U als onze Heer met liedren en gebeden. Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot, voor U, o Godsgetuige, o eerstgeboorne uit de dood zich diep ootmoedig buige.
| Vers 2: | Die ons, gereinigd door uw bloed, tot priesters hebt verheven en ons de hoge rang, de moed van koningen gegeven, U zij de roem, U zij de lof, U d' eerkroon opgedragen. Geheel de aard' en 't hemelhof moet van uw eer gewagen.
| Vers 3: | U, die als Heer der heerlijkheid verrees tot heil der volken, verwachten wij in majesteit eens weder op de wolken. Ja, halleluja, zie Hij komt! Juicht, mensen, englen samen. met vreugd, waar alles bij verstomt. Juicht allen! Amen, amen.
| |
| Lied 69 | Vers 1: | U, heilig Godslam, loven wij, Gij hebt voor ons aan 't kruis geleden, Gij doet ons tot den Vader treden als koningen en priesters, Gij! Gij, Heiland, kocht ons met uw bloed. Dies brengen wij U dank en ere en werpen in aanbidding, Here, al onze kronen aan uw voet. Ja, amen, ja, halleluja
| |
|
|