| | Lied 10 | Vers 1: | Hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn ontmoet. Gij, 's werelds hoogst verlangen, des stervlings zaligst goed? Dat ons uw Geest verlichte! Houd zelf de fakkel bij, die, Heer, ons onderrichte wat U behaaglijk zij.
| Vers 2: | "'k Lag machteloos gebonden, Gij komt en maakt mij vrij; ik was bevlekt met zonden, Gij komt en reinigt mij. Het leven was mij sterven, tot Gij mij op deedt staan; Gij doet mij schatten erven, die nimmermeer vergaan."
| Vers 3: | Wat deed uit 's hemels zalen, o Heer der heerlijkheˆn, op aard' U nederdalen? Uw grote liefd' alleen! Uw eindeloos erbarmen met onze groten nood, dat als met zeegnend' armen en reddend ons omsloot.
| Vers 4: | Nog eenmaal zal Hij komen, als richter van 't heelal, die dan het hoofd der vromen voor eeuwig kronen zal. Nog is die dag verborgen, wacht hem gelovig af, terwijl de grote morgen reeds schemert boven 't graf.
| |

| Lied 11 | Vers 1: | Ere zij God, ere zij God in de hoge, in de hoge, in de hoge. Vrede op aarde, vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Ere zij God in de hoge, ere zij God in de hoge. Vrede op aarde, vrede op aarde, vrede op aarde, vrede op aarde, in de mensen, in de mensen een welbehagen, in de mensen een welbehagen, een welbehagen. Ere zij God, ere zij God in de hoge, in de hoge in de hoge. Vrede op aarde, vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Amen, Amen.
| |

|
|