| |
Lied 16 |
Vers 1: | Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam, allerwegen op aarde.
|
Refrein | Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam, allerwegen op aarde.
|
Vers 1: | Gij die Uw majesteit toont aan de hemel, Gij opent de mond van weerloze kinderen, en dan klinkt het lied dat Uw vijand beschaamt en brengt Gij Uw tegenstanders tot zwijgen.
|
Refrein | Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam, allerwegen op aarde.
|
Vers 2: | Als ik kijk naar de hemel, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren die Gij hebt bevestigd, wat is dan de mens, dat Gij aan hem denkt, de zoon van Adam, dat Hij U ter harte gaat.
|
Refrein | Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam, allerwegen op aarde.
|
Vers 3: | Toch hebt Gij hem bijna een god gemaakt en hem met glorie en luister gekroond. Gij doet hem het werk van Uw handen beheren en alles hebt Gij aan zijn voeten neergelegd.
|
Refrein | Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam, allerwegen op aarde.
|
Vers 4: | Schapen en runderen, alles en alles, en ook de dieren in het vrije veld, de vogels van de hemel, de vissen van de zee, al wat er wandelt op de paden van het water.
|
Refrein | Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam, allerwegen op aarde.
|
|
|
Lied 17 |
Vers 1: | Wie is God behalve onze Heer? En wie is een Rots behalve onze God? Een Schuilplaats en een Schild, een Burcht en een Bevrijder is Hij, voor wie vertrouwen op Hem.
|
Refrein | Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam, allerwegen op aarde.
|
Vers 2: | Wie is God behalve onze Heer? En wie is een Rots behalve onze God? Hij sterkt mij in de strijd en doet mij overwinnen keer op keer, ik geef voor eeuwig Hem de eer.
|
Refrein | Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam, allerwegen op aarde.
|
|
|