| | Lied 25 | Vers 1: | Wij knielen voor uw zetel neer, wij, Heer, en al uw leden en eren U als onze Heer met liedren en gebeden. Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot, voor U, o Godsgetuige, o eerstgeboorne uit de dood zich diep ootmoedig buige.
| Vers 2: | Die ons, gereinigd door uw bloed, tot priesters hebt verheven en ons de hoge rang, de moed van koningen gegeven, U zij de roem, U zij de lof, U d' eerkroon opgedragen. Geheel de aard' en 't hemelhof moet van uw eer gewagen.
| Vers 3: | U, die als Heer der heerlijkheid verrees tot heil der volken, verwachten wij in majesteit eens weder op de wolken. Ja, halleluja, zie Hij komt! Juicht, mensen, englen samen. met vreugd, waar alles bij verstomt. Juicht allen! Amen, amen.
| |

| Lied 26 | Vers 1: | Ja, de Trooster is gekomen, Jezus ging van d' aarde heen. Jezus, van u opgenomen, liet, o kerk, u niet alleen. De beloofde werd gezonden en de kracht uit God kwam neer. 't Past ons juichend, keer op keer, zijn verschijning te verkonden. Heden is het pinksterfeest. Looft en dankt de Heilge Geest!
| Vers 2: | Looft de Geest, die van de Vader en de Zoon is uitgegaan. Zingt Hem psalmen altegader, roept zijn naam uit, bidt Hem aan. Hem die, gaaf en gever tevens, uitzendt en gezonden wordt, God is, en wordt uitgestort. Looft, o volk, de Geest des levens, Hem die schept en wederschept, die g' in 't hart ontvangen hebt!
| Vers 3: | Looft de Geest, Hij zal niet wijken van de kerk, met bloed gekocht. Zijn nabijheid zal steeds blijken, hoe de vijand woeden mocht. Vreest niet, o gezochte schapen, vrees niet weergevonden ziel, zo de nacht u overviel. Zou de Geest des Heren slapen? Waakt Hij, schoon geen oog Hem ziet, voor de kleine kudde niet?
| Vers 4: | Geest der kennis, Geest der waarheid, der genade, der gebeˆn, leer ons wandlen bij uw klaarheid in de heilverborgenheˆn. Doe ons Abba, Vader, bidden, zeggen: Jezus onze Heer, geven U in alles d' eer. Zweef in der gemeenten midden, om te heilgen d' offerand' van hun hart en mond en hand.
| Vers 5: | Trooster, zalver, Gij zult komen op 't gebed, door U verwekt. Van uw regens, van uw stromen wordt eens d' aarde gans bedekt! Liefd' en ijver zullen blaken, waar reeds alles scheen verkwijnd, als de pinksterzon verschijnt. Noordenwind, o wil ontwaken. zuidenwind, doorwaai de hof. Heilge Geest, U zij de lof!
| |

|
|