| | Lied 33 | Vers 1: | Jona heeft God wel verstaan, maar hij stoort er zich niet aan. Jona gaat heel eigenwijs met een grote boot op reis. Maar de Heer zegt: nee, nee, nee, Jona moet naar Nineve. Maar de Heer zegt: nee, nee, nee, Jona moet naar Nineve!
| Vers 2: | Midden op de oceaan komt zijn schip in een orkaan. Jona wordt van boord gezet, maar een vis heeft hem gered Want de Heer zegt: nee, nee, nee, Jona moet naar Nineve!
| Vers 3: | Na drie dagen duisternis komt hij heelhuids uit de vis, Jona gaat nu wel op pad, naar die goddeloze stad. Want de Heer zegt: nee, nee, nee, Jona moet naar Nineve!
| Vers 4: | Nineve hoort Jona aan en de mensen zijn ontdaan: zitten neer in zak en as, dagenlang wordt er gevast. En de Heer zegt: nee, nee, nee, sparen zal ik Nineve.
| Vers 5: | Jona uit de grote vis ziet dat God vol liefde is. O, wat is die Jona kwaad, Dat de stad haar straf ontgaat. Maar de Heer zegt: nee, nee, nee, wees toch blij om nineve!
| |
| Lied 34 | Vers 1: | Al zou de vijgenboom niet bloeien geen opbrengst aan de wijnstok zijn toch zal mijn beker overvloeien want Jezus schenkt mij vreugdewijn Al draagt ook de olijf geen vruchten ontbreekt het koren op het veld met Hem heb ik geen kwaad te duchten die zelfs mijn hoofdhaar heeft geteld.
| Vers 2: | Al loopt geen schaap meer in de weide en staat geen rund meer in de stal toch zal ik mij in Hem verblijden die is, die was en komen zal Hij maakt mijn voeten als der hinden zodat ik op mijn hoogten treed 'k zal mij aan zijn beloften binden en word met zijn gezag bekleed.
| |
|
|