| | Lied 35 | Vers 1: | De wijzen, de wijzen, die gingen samen reizen, vertrouwend op een koningsster, zij wisten niet hoe ver.
| Vers 2: | Zij volgden het teken, de dagen werden weken, dan klopt een rijke karavaan bij de paleispoort aan.
| Vers 3: | O koning wil ons horen: er is een prins geboren, in 't Oosten is zijn ster gezien, staat hier zijn wieg misschien?
| Vers 4: | Herodes, hij hoorde verschrikt naar deze woorden. Een koningszoon bij mij in huis? U bent beslist abuis.
| Vers 5: | De wijzen, de wijzen, die moesten verder reizen, de ster ging als een lichtend spoor naar Bethlehem hen voor.
| Vers 6: | Zij hebben het gevonden het kind door God gezonden, Dat koning en dat knecht wil zijn van ieder, groot en klein.
| Vers 7: | De wijzen, die weten van sterren en planeten, die baden nu in zonnelicht en doen hun ogen dicht.
| |
| Lied 36 | Vers 1: | O allerhoogste Majesteit, die in het rijk der heerlijkheid de heem'len hebt tot Uwen troon, wij roepen U, in Uwen Zoon, die voor ons heeft genoeggedaan, als onzen Vader needrig aan.
| Vers 2: | Geheiligd word' Uw Naam; o geef, dat elk, waar hij op aarde leev', die vadernaam erkennen moog', uw deugden roeme hemelhoog. Dat elk als kind aan U gelijk' en in zijn doen Uw beeltnis blijk'.
| Vers 3: | Uw koninkrijk koom' toch, o Heer' o, werp de troon des satans neer; regeer ons door uw Geest en Woord; uw lof word' eens alom gehoord en d' aarde met uw vrees vervuld, totdat G' uw rijk volmaken zult.
| Vers 4: | Uw wil geschied', uw wil alleen, als in de hemel, hier beneˆn; uw wil is altijd wijs en goed. 't Is majesteit al wat Gij doet, Dat ieder stil daarin berust' en uw bevelen doe met lust.
| Vers 5: | Geef heden ons ons daaglijks brood; betoon uw trouwe zorg in nood. Gij weet wat elk op aard' behoev', dat ons dan geen gebrek bedroev'. Dat nooit uw zegen van ons wijk': die maakt alleen ons blij en rijk.
| Vers 6: | Vergeef ons onze schulden, Heer, Wij schonden al te snood uw eer; De boosheid kleeft ons altijd aan: wie onzer zou voor U bestaan, had Jezus niet voor ons geleˆn? Wij schelden kwijt die ons misdeˆn.
| Vers 7: | Leid ons in geen verzoeking ooit, verberg voor ons Uw aanschijn nooit. Gij weet het, onze kracht is klein, de driften veel, en 't hart onrein. Wat wordt er van ons in die staat, o Vader, zo Gij ons verlaat?
| Vers 8: | Verlos ons uit des bozen macht, bescherm en sterk ons door uw kracht. Wij zijn toch zwak, zijn sterkt' is groot, dus zijn w' elk ogenblik in nood. Hier komt nog vlees en wereld bij. O, sterk ons dan en maak ons vrij.
| Vers 9: | Want uw is 't koninkrijk, o Heer, uw is de kracht, uw is al d' eer. U, die ons helpen wilt en kunt, die in uw Zoon verhoring gunt, die door uw Geest ons troost en leidt, U zij de lof in eeuwigheid.
| Vers 10: | Ja, amen, trouwe Vader, ja, wij maken staat op uw gena. Ons hart, o God, die alles ziet, veroordeelt ons in 't naadren niet; het zegt, daar G' op ons bidden let, gelovig ""Amen"" op 't gebed.
| |
|
|