| | Lied 36 | Vers 1: | O allerhoogste Majesteit, die in het rijk der heerlijkheid de heem'len hebt tot Uwen troon, wij roepen U, in Uwen Zoon, die voor ons heeft genoeggedaan, als onzen Vader needrig aan.
| Vers 2: | Geheiligd word' Uw Naam; o geef, dat elk, waar hij op aarde leev', die vadernaam erkennen moog', uw deugden roeme hemelhoog. Dat elk als kind aan U gelijk' en in zijn doen Uw beeltnis blijk'.
| Vers 3: | Uw koninkrijk koom' toch, o Heer' o, werp de troon des satans neer; regeer ons door uw Geest en Woord; uw lof word' eens alom gehoord en d' aarde met uw vrees vervuld, totdat G' uw rijk volmaken zult.
| Vers 4: | Uw wil geschied', uw wil alleen, als in de hemel, hier beneˆn; uw wil is altijd wijs en goed. 't Is majesteit al wat Gij doet, Dat ieder stil daarin berust' en uw bevelen doe met lust.
| Vers 5: | Geef heden ons ons daaglijks brood; betoon uw trouwe zorg in nood. Gij weet wat elk op aard' behoev', dat ons dan geen gebrek bedroev'. Dat nooit uw zegen van ons wijk': die maakt alleen ons blij en rijk.
| Vers 6: | Vergeef ons onze schulden, Heer, Wij schonden al te snood uw eer; De boosheid kleeft ons altijd aan: wie onzer zou voor U bestaan, had Jezus niet voor ons geleˆn? Wij schelden kwijt die ons misdeˆn.
| Vers 7: | Leid ons in geen verzoeking ooit, verberg voor ons Uw aanschijn nooit. Gij weet het, onze kracht is klein, de driften veel, en 't hart onrein. Wat wordt er van ons in die staat, o Vader, zo Gij ons verlaat?
| Vers 8: | Verlos ons uit des bozen macht, bescherm en sterk ons door uw kracht. Wij zijn toch zwak, zijn sterkt' is groot, dus zijn w' elk ogenblik in nood. Hier komt nog vlees en wereld bij. O, sterk ons dan en maak ons vrij.
| Vers 9: | Want uw is 't koninkrijk, o Heer, uw is de kracht, uw is al d' eer. U, die ons helpen wilt en kunt, die in uw Zoon verhoring gunt, die door uw Geest ons troost en leidt, U zij de lof in eeuwigheid.
| Vers 10: | Ja, amen, trouwe Vader, ja, wij maken staat op uw gena. Ons hart, o God, die alles ziet, veroordeelt ons in 't naadren niet; het zegt, daar G' op ons bidden let, gelovig ""Amen"" op 't gebed.
| |
| Lied 37 | Vers 1: | Hoor, onze Vader, hoor ons aan nu wij in Christus tot U gaan. Hoe hemel hoog verheven, Gij zijt in uw Zoon ons zeer nabij. Wie door uw Zoon de toegang vindt mag tot U komen als een kind.
| Vers 2: | Uw naam worde geheiligd, Heer, aan U de glorie en de eer. Groot is uw luisterrijke naam, uw liefde zegent ons bestaan. Uw waarheid vult de hemelhof, vervul de aarde van uw lof.
| Vers 3: | Dat komen mag uw koninkrijk. Eerst aan een mosterdzaad gelijk wordt het een boom die ons geneest; wij groeien door uw woord en Geest. Dat Satans macht wordt uitgeroeid, zodat uw rijk volmaakt ontbloeit.
| Vers 4: | Uw wil geschiede wereldwijd op vleugels van gehoorzaamheid. Zoals een engel op uw wenk uw woord volvoert, uw wil volbrengt. Laat ons U volgen, hemelbreed, met zelfverloochening bekleed.
| Vers 5: | Geef heden dagelijks ons brood in tijd van welvaart, tijd van nood. Wanneer uw hand geopend wordt heeft elk genoeg, heeft geen tekort. Dat hij zijn brood met vreugde eet die zich door U gezegend weet.
| Vers 6: | Vergeef ons onze schulden, Heer, de overtreding keer op keer, zoals ook wij doen aan elkaar dat elk vergeeft zijn schuldenaar. In Christus Jezus leven wij en in zijn kracht vergeven wij.
| Vers 7: | Leid ons niet in verzoeking, want wij houden in onszelf geen stand. De wereld is ons leefterrein, de slang is listig, vol venijn. Verlos ons van de hielenbeet en maak ons voor uw komst gereed.
| Vers 8: | Want van U is het koninkrijk, de kracht en alle heerlijkheid. Eeuwige, God die ons bevrijdt, U zij de lof in eeuwigheid. Amen ja amen, Gij die hoort doet waar en zeker naar uw woord.
| |
|
|