| | Lied 5 | Vers 1: | Klein, klein kindje, je leven loopt gevaar. Ik maak een biezen mandje en morgen is het klaar.
| Vers 2: | Klein, klein kindje, dit mandje wordt een boot. Daarmee moet jij gaan varen op leven of op dood.
| Vers 3: | Klein, klein kindje, ik zet je tussen het riet. Wie weet gebeurt het wonder dat de prinses je ziet.
| Vers 4: | Klein, klein kindje, als de prinses jou vindt, dan gaat je boot niet onder: jij bent een koningskind.
| |
| Lied 6 | Vers 1: | Met Mozes zijn wij meegegaan, omdat de Heer ons riep. Wij zijn op weg naar Kanaan maar 't water is zo diep. En farao in onze rug, hij wil zijn slaven weer terug. Daar komen de soldaten al, wij zitten in de val.
| Vers 2: | O Mozes, roep toch tot de Heer, het water is zo diep. Er is voor ons geen uitweg meer, het water is zo diep. Waar is 't beloofde paradijs? Is dit het einde van de reis dat wij verdrinken in de zee? Waarom nam jij ons mee?
| |
|
|