| | Lied 8 | Vers 1: | Lof aan de God van Isra‰l, de HERE, die zijn volk gedenkt en in zijn liefderijk bestel, ons aanziet en verlossing schenkt. Hij komt tot ons met grote kracht en wat reeds eeuwen werd verwacht dat wil Hij nu bewerken: in 't huis van David, zijn verkoren knecht, verrijst een hoorn van heil en recht, zoals het vroeger reeds was toegezegd.
| Vers 2: | Van oudsher deed God ons verstaan door heilige profetenmond, dat Hij de vijand neer zou slaan en naar de trouw aan zijn verbond ons redden zou van tegenstand, bevrijden uit de wrede hand van allen die ons haten, terwijl Hij steeds weer met beloften kwam, die eens zijn dienaar Abraham als eed van God de HERE zelf vernam.
| Vers 3: | Hij gaf ons uitzicht op de tijd dat ons geen vrees meer kwellen zou, en dat, van 's vijands juk bevrijd, ons leven zich dan stellen zou tot dienst aan God, in heiligheid, oprecht van hart, Hem toegewijd. En God de Allerhoogste roept u, mijn kind, om voor Hem uit te gaan, bereidend Hem een vlakke baan. Zo treedt ge als profeet des HEREN aan.
| Vers 4: | Dan hoort Gods volk van zaligheid, als alle schuld vergeven wordt en kent het de barmhartigheid waartoe Gods hart gedreven wordt, waarmee ons nu bezoeken gaat, verschijnend als de dageraad, de Opgang uit de hoogte. Wie neerzit in de doodse donkerheid ziet door dit licht zich overspreid, zijn voet wordt vast op 't vredepad geleid.
| |

| Lied 9 | Vers 1: | Zo laat Gij, Heer, uw knecht, naar 't woord hem toegezegd, thans henengaan in vrede, nu hij uw zaligheid, die Gij hebt toebereid, gezien heeft op zijn bede.
| Vers 2: | "Een licht, zo groot, zo schoon, gedaald van 's hemels troon, straalt volk bij volk in d' ogen; terwijl 't het blind gezicht van 't heidendom verlicht, en Isrel zal verhogen."
| |

|
|