| | Lied 118 | Vers 1: | God is getrouw, zijn plannen falen niet, Hij kiest de zijnen uit, Hij roept die allen. Die 't heden kent, de toekomst overziet, laat van zijn woorden geen ter aarde vallen, en 't werk der eeuwen, dat zijn Geest omspant, volvoert zijn hand.
| Vers 2: | De Heer regeert, zijn koninkrijk staat vast, zijn heerschappij omvat de loop der tijden. zijn sterke hand, die nooit heeft misgetast, blijft met het heilig zwaard des Geestes strijden. De adem van zijn lippen overmant de tegenstand.
| Vers 3: | De Heilge Geest, die in de waarheid leidt, doet aan zijn kerk Gods heilgeheimen weten. Die nimmer van haar wijkt in eeuwigheid, heeft zijn bestek met wijsheid uitgemeten. Zo bouwt Hij Christus' kerk van land tot land met vaste hand.
| |
| Lied 119 | Vers 1: | De kerk van alle tijden kent slechts een vaste grond: 't is Christus die door lijden zijn volk aan zich verbond. Om haar als bruid te werven, kwam Hij ten hemel af. 't Was Hij die door zijn sterven aan haar het leven gaf.
| Vers 2: | Uit ieder volk verkoren, toch in haar Heiland ‚‚n, is zij door Hem herboren, blijft dit haar kracht alleen: ‚‚n Geest, ‚‚n vast vertrouwen ‚‚n doop, ‚‚n heilge dis, ‚‚n Heer, op wie te bouwen haar troost en rijkdom is.
| Vers 3: | God houdt zijn kerk in leven, hoe ook bespot, verdrukt, door dwalingen omgeven, verscheurd, uiteengerukt. Al roepen van de tinnen de wachters nog: Hoe lang? Straks gaat de dag beginnen en 't klagen wordt gezang.
| Vers 4: | In rampspoed, moeit' en zorgen, in 't heetste van de strijd, wacht zij de grote morgen, de vrede voor altijd. Tot eens haar hunkrend' ogen aanschouwen, blij ontroerd, hoe God haar komt verhogen en tot victorie voert.
| Vers 5: | Nog weet zij zich verbonden in haar drie‰enge Heer met wie zijn trouw bevonden, de strijders van weleer. Een wolk van Godsgetuigen omringt ons in de strijd, tot wij met hen ons buigen, gekroond met heerlijkheid.
| |
|
|