| | Lied 125 | Vers 1: | Alles in allen zult Gij voor ons zijn. Een voorsmaak mogen wij van U ontvangen. Allen die naar U uitzien met verlangen, zult Gij verzadigen met brood en wijn.
| Vers 2: | Niemand is waard uw gast te mogen zijn. Niemand van ons wordt rein voor U bevonden. Uw tien geboden hebben wij geschonden, Daal tot ons neer, maak door uw Geest ons rein.
| Vers 3: | Gij, enig hemels brood dat tot ons kwam, leer ons gedenken hoe Gij werd gebroken, hoe Gij vervulde wat Gij had gesproken, hoe Gij voor ons de zonde op U nam.
| Vers 4: | Geef ons uw Geest want ons geloof is klein. Geef ons door brood en wijn weer nieuwe krachten. Ons hart omhoog! vanwaar wij U verwachten: alles in allen wilt Gij voor ons zijn.
| Vers 5: | Allen die eten van het ene brood, allen die drinken uit dezelfde beker, allen die U geloven, weten zeker: allen in Christus! Alles door zijn dood!
| Vers 6: | Allen die Gij vernieuwt bij brood en wijn, allen die door de Geest zich laten leiden, zij allen zullen zich in U verblijden: alles in allen zult Gij voor ons zijn.
| |
| Lied 126 | Vers 1: | Kom wenkt de Bruidegom kom, zondaar, kom. De tafel staat voor allen klaar, we vieren samen avondmaal. Let op het stromen van de wijn, het brood gebroken op de schaal: ze mogen taal en teken zijn.
| Vers 2: | Weg, zwijgen moest het Woord, weg, door de pport. Gesloten werd de tempelstad voor Hem, die kwam van Vaders troon. Die sterk was als Hij knielendbad en als de ware Mensenzoon een open oog voor blinden had.
| Vers 3: | Kruis, vloekpaal voor mijn straf, kruis: dood en graf. Na drie uur zware duisternis klinkt koninklijk: Het is volbracht! Hier lacht de vrede, wint het licht, de dag verdrijft de bange nacht, de hel blijft voor een christen dicht.
| Vers 4: | Heer, red uw onderdaan, Heer, neem mij aan. U opent poorten wereldwijd voor burgers van uw koninkrijk, maar alles met uw naam en strijd zult U verbannen uit uw rijk: aanbiddelijke Majesteid.
| |
|
|