| | Lied 133 | Vers 1: | De dag gaat open voor het woord des Heren, zon die wij zoeken, kracht die wij ontberen, bron die wij horen als wij tot Hem keren, vroeg in de morgen.
| Vers 2: | Voor wij bestonden, riep Hij ons bij name, voor wij ontwaakten en ter wereld kwamen, zag Hij ons aan en bracht Hij ons tezamen, God, onze Vader.
| Vers 3: | Door U geschapen om uit U te leven; hartslag en adem hebt Gij ons gegeven, land waar wij wonen, licht waarnaar wij streven, oorsprong en toekomst.
| Vers 4: | Wilt Gij vandaag en tot het eind der dagen ons doen en laten zuiveren en dragen, dan stijgt de vreugde van uw welbehagen in onze wereld.
| Vers 5: | Aan U ons loflied: glorie aan de Vader, dank aan de Zoon die ons bestaan aanvaardde, zijn Geest geleide ons en onze aarde, naar de voltooiing.
| |
| Lied 134 | Vers 1: | O grote Christus, eeuwig licht, niets is bedekt voor uw gezicht, die ons bestraalt, waar wij ook gaan, al schijnt geen zon, al licht geen maan.
| Vers 2: | Toon ons uw goedheid en uw macht door uw bescherming deze nacht. Behoed ons tegen ramp en leed en blijf tot onze hulp gereed.
| Vers 3: | Houd ons gemoed voor U bereid, opdat het blij Uw komst verbeidt, daar 't in een stil vertrouwen leeft, dat Gij ons onze schuld vergeeft.
| Vers 4: | Bescherm ons in den bange tijd van zielsverzoeking en van strijd. Laat nooit de boze vijand toe, dat hij ons enig hinder doe.
| Vers 5: | Behoed het ganse Christendom, geef het in kruis uw vreugd weerom. Vertroost het neergebogen hart en heel in gunst der kranken smart.
| Vers 6: | O Vader, dat uw liefd' ons blijk', o Zoon, maak ons uw beeld gelijk, o Geest, zend uwen troost ons neer. Drieā°nig God, U zij al d' eer.
| |
|
|