| | Lied 142 | Vers 1: | Een vaste burcht is onze God, wie aanvalt zal Hij weren. Bij Hem, het hooggelegen slot, kan geen gevaar ons deren. Steeds dreigt nog wraak Gods vijand, de draak. Zijn wapentuig is de tirannie en list: hij toont zich heer en meester.
| Vers 2: | Geen mensenkind kan hem verslaan; 't was gauw voor ons verloren, als Hij niet in de bres zou staan, de Held door God verkoren. Die Heiland, u weet dat Hij Christus heet, de Heer, groot in kracht, staat boven elke macht: Gods koninkrijk gaat komen.
| Vers 3: | Als boze geesten in de lucht ons leven hier belagen, weest voor hun woede niet beducht: voor ons komt vrede dagen. Hoe satan zich weert, boosaardig regeert, zijn rijk wordt verstoord: eens zal een enkel woord hem in de afgrond storten.
| Vers 4: | Het Woord - dat zal men laten staan en niets daarbij bedenken. Die zelf het Woord is, voert ons aan, zijn Geest zal krachten schenken. Rooft men eer en goed ja, vrouw, kind en bloed, het baat satan niet: God, die ons offer ziet, doet ons zijn rijk be‰rven.
| |
| Lied 143 | Vers 1: | Een vaste burcht is onze God, een bolwerk in gevaren. Hij helpt en redt uit alle nood die wij hier nu ervaren. De vijand van weleer gaat tegen ons te keer. Zijn wapenrusting is de gruwel van zijn list. Geen kan hem evenaren.
| Vers 2: | Wij hebben zelf geen tegenweer, 't gevecht was gauw verloren. Doch voor ons strijdt een sterke Heer, tot redder uitverkoren. Vraagt gij zijn naam? Weet dan dat Christus is die Man, de HERE Zebaoth, Hij is de Zoon van God: slechts Hij kan triomferen.
| Vers 3: | Laat duizend duivels om ons staan, belust om te verslinden, geen vrees mag ons terneder slaan, wij mogen het toch winnen. De overste der aard', brutaal en onvervaard, hij overheerst ons niet, behoudt geen rijksgebied: ‚‚n woord reeds kan hem binden.
| Vers 4: | Het Woord - zij zullen 't laten staan, wat zij ook ondernemen. Hij gaat ons met zijn vooraan, Hij komt ons kracht verlenen. Al staat de vijand klaar, hoe groot ook het gevaar voor leven, eer, gezin, hij werft toch geen gewin: wij erven 't rijk des HEREN.
| |
|
|