| | Lied 146 | Vers 1: | Komt, laat ons vrolijk zingen tot God die alles schiep. Die bloemen, vissen, vogels uit niets tot leven riep; met nevels als een sluier de groene aarde tooit, zijn dauw als vreugdeparels over de velden strooit.
| Vers 2: | Die heuvels schiep en dalen, waar Hij de aard’ betrad, die zon en maan en sterren tot licht gaf op ons pad. Looft Hem dan die de mensen tot vreugd’ geschapen heeft, en die ons onze schulden om Jezus’ wil vergeeft.
| Vers 3: | O, God die ons in Christus een machtig Vader zijt, verlos ons van het kwade nu en in eeuwigheid. Leer ons als kind’ren leven en spelen in uw hof, en met de eng’len zingen uw glorie en uw lof.
| |
| Lied 147 | Vers 1: | Maak muziek voor God de Vader in de ruimte van de tijd, die in Christus ons bewaarde, door zijn Geest ons heeft geleid. Met de hemel als een koepel, als een klankbord van de Heer, komt het loflied als geroepen, stijgt het op en daalt het neer. Dank aan God die zetelt op de troon Glorie aan het Lam, de Mensenzoon.
| Vers 2: | Als een wolk die veertig jaren mensen voorging op het pad, zo laat zich de Heer ervaren, zo heeft Hij ons liefgehad, als een schaduw in de hitte, als een vuurgloed in de kou. Hij geleidt ons naar de witte poorten in de stad van goud. Dank aan God die zetelt op de troon Glorie aan het Lam, de Mensenzoon.
| Vers 3: | Heer, zolang wij ademhalen zingen wij U tegemoet tot het klinkt in alle talen in een niet te tellen stoet. Komende van alle kanten - tel de sterren, Abraham - brengen wij in witte mantels lof aan God en aan het Lam. Dank aan God die zetelt op de troon Glorie aan het Lam, de Mensenzoon.
| Vers 4: | Heer, blijf bij ons als tevoren, in uw licht zien wij elkaar en bezingen wij uw glorie als de sterren jaar na jaar. Wijs ons wat wij niet aanschouwen en behoed ons voor de val. Wij gaan verder in vertrouwen dat de Heer ons leiden zal. Dank aan God die zetelt op de troon Glorie aan het Lam, de Mensenzoon.
| |
|
|