| | Lied 149 | Vers 1: | Zie ik sterren aan de hemel staan, aan de donkerblauwe lucht de maan, is het of de nacht mij noemt de naam, van een machtig God.
| Vers 2: | Zie ik 's morgens weer de zon opgaan, in het veld de bloemen opengaan, is het of de dag mij noemt de naam, van een machtig God.
| Refrein | Deze God die aard' en hemel schiep, is de zelfde God die mij eens riep uit het duister tot Zijn heerlijk licht, zodat ik elke dag Hem Vader noemen mag en die Zijn liefde voor mij openbaart, mij rechtvaardig in zijn Zoon verklaart, elke dag mij in zijn hand bewaart. Hoe groot is God voor mij.
| |
| Lied 150 | Vers 1: | Heer Jezus, duizend vragen, teveel om mee te dragen: waarheen, waarom, waartoe? Kunt Gij geen antwoord geven? O God, dit is geen leven, wij worden zoveel vragen moe.
| Vers 2: | Hoe kan een mens geloven dat iemand hoort, daarboven, dat Een ons zeker ziet, dat die ons zal bevrijden van lasten en van lijden - wil Hij of kan Hij dat dan niet?
| Refrein | Deze God die aard' en hemel schiep, is de zelfde God die mij eens riep uit het duister tot Zijn heerlijk licht, zodat ik elke dag Hem Vader noemen mag en die Zijn liefde voor mij openbaart, mij rechtvaardig in zijn Zoon verklaart, elke dag mij in zijn hand bewaart. Hoe groot is God voor mij.
| Vers 3: | Wie kan ooit zeker weten dat God niet wil vergeten het land, de zee, de zon, de mensen niet zal haten, niet eenmaal los zal laten het werk dat eens zijn hand begon?
| Vers 4: | Heer Jezus, al die vragen, Gij hebt ze meegedragen, die last, was dat uw kruis? Dat Gij de schuld verzoende geeft ons geduld voldoende: het laatste antwoord wacht ons thuis.
| Refrein | Deze God die aard' en hemel schiep, is de zelfde God die mij eens riep uit het duister tot Zijn heerlijk licht, zodat ik elke dag Hem Vader noemen mag en die Zijn liefde voor mij openbaart, mij rechtvaardig in zijn Zoon verklaart, elke dag mij in zijn hand bewaart. Hoe groot is God voor mij.
| |
|
|