| | Lied 150 | Vers 1: | Heer Jezus, duizend vragen, teveel om mee te dragen: waarheen, waarom, waartoe? Kunt Gij geen antwoord geven? O God, dit is geen leven, wij worden zoveel vragen moe.
| Vers 2: | Hoe kan een mens geloven dat iemand hoort, daarboven, dat Een ons zeker ziet, dat die ons zal bevrijden van lasten en van lijden - wil Hij of kan Hij dat dan niet?
| Vers 3: | Wie kan ooit zeker weten dat God niet wil vergeten het land, de zee, de zon, de mensen niet zal haten, niet eenmaal los zal laten het werk dat eens zijn hand begon?
| Vers 4: | Heer Jezus, al die vragen, Gij hebt ze meegedragen, die last, was dat uw kruis? Dat Gij de schuld verzoende geeft ons geduld voldoende: het laatste antwoord wacht ons thuis.
| |
| Lied 151 | Vers 1: | Wanneer ik zoek naar woorden en niets dan stilte vind, dan weet ik: Heer, Gij hoorde een stem: uw eigen kind. Uw adem wekt mijn leven, uw liefde kleurt mijn bloed; mijn stilte is vergeven, mijn zwijgen keurt Gij goed.
| Vers 2: | Wanneer ik zoek naar zinnen en bid om een gebed, niet weet hoe te beginnen, niet spreek, in stil verzet, dan roep ik mij te binnen uw stem, o Christus – Gij, Gij zult eens overwinnen de tegenstem in mij.
| Vers 3: | Wanneer ik zoek te zeggen al wat er in mij leeft, maar zich niet uit laat leggen en zich niet open geeft, dan ben ik al gevonden voordat ik U niet vind; dan bidt met duizend monden de Geest, vol vuur en wind.
| Vers 4: | Wanneer ik zoek naar woorden is uw Woord mij genoeg; dat Woord, dat wij eens hoorden, dat Woord, dat mij al droeg, dat zal mij blijven dragen – mij maakt geen stilte bang; slechts dit wilt Gij mij vragen: dat ik naar U verlang.
| |
|
|