| | Lied 166 | Vers 1: | Op bergen en in dalen, ja overal is God. Waar wij ook immer dwalen, of toeven, daar is God. Waar mijn gedachten zweven of stijgen daar is God. Omlaag of hoog verheven, ja, overal is God.
| Vers 2: | Zijn trouwe Vaderogen, zien alles van nabij. Wie steunt op Zijn vermogen, die dekt en zegent Hij. Hij hoort de jonge raven, bekleedt met gras het dal, heeft voor elk schepsel gaven, ja, zorgt voor ’t gans heelal.
| Vers 3: | Gij, aardrijks bont gewemel, al wat in 't water leeft, of onder zijnen hemel hoog in het luchtruim zweeft, gij, alle zijne werken, ontdekt, bij dag en nacht, in 't voeden, hoeden, sterken de goedheid zijner macht
| Vers 4: | Roem, christen, aan mijn linker- en rechterzijd' is God! Waar 'k macht'loos nederzinke of bitter lijd', is God! Waar trouwe vriendenhanden niet redden, daar is God! In dood en doodse banden, ja, overal is God.
| |
| Lied 167 | Vers 1: | Samen in de naam van Jezus heffen wij een loflied aan, want de Geest spreekt alle talen en doet ons elkaar verstaan. Samen bidden, samen zoeken naar het plan van onze Heer. Samen zingen en getuigen, samen leven tot zijn eer.
| Vers 2: | Heel de wereld moet het weten dat God niet veranderd is. En zijn liefde als een lichtstraal doordringt in de duisternis. 't Werk van God is niet te keren omdat Hij er over waakt, en de Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt.
| Vers 3: | Prijst de Heer, de weg is open naar de Vader, naar elkaar. Jezus Christus, Triomfator, mijn Verlosser, Middelaar. Vader, met geheven handen breng ik U mijn dank en eer. 't Is uw Geest die mij doet zeggen: Jezus Christus is de Heer!
| |
|
|