| | Lied 168 | Vers 1: | k Stel mijn vertrouwen op de Heer mijn God. Want in Zijn hand ligt heel mijn levenslot. Hem heb ik lief, Zijn vrede woont in mij. 'k Zie naar Hem op en weet: Hij is mij steeds nabij.
| |
| Lied 169 | Vers 1: | Van God nooit losgekomen ben ik; Hij nam mijn hand en voerde mij in dromen naar het beloofde land. Hoe hemels dit bedrijf: de avond maakt de morgen, Gods hand raakt aan mijn zorgen, waar ik ook maar verblijf.
| Vers 2: | Op U kan ik vertrouwen in moeitevolle tijd, ook zonder te aanschouwen, hier in voorlopigheid. Gij keert het leed, ik kan met heel mijn zoekend leven aan U mij overgeven en aan uw reddingsplan.
| Vers 3: | Genade is verschenen nu God aan mensen denkt, de grote hulpverlener die Jezus Christus schenkt, zijn langbeloofde Zoon door wie Hij blinden, doven, verlost, o Heer, wij loven U in uw hemeltroon.
| Vers 4: | De groten van de aarde, zij vallen in het niet bij Christus' openbaring wanneer elk oog Hem ziet. En dit geheim is groot: het kerkhof hier beneden bloeit als de hof van Eden, God wekt ons uit de dood.
| Vers 5: | Zo wil het God de Vader die ons geschapen heeft en door zijn Zoon genade in overvloed ons geeft. Geloof is het bewijs van ongeziene dingen. O Geest, voer ons daarbinnen. God zij lof, eer en prijs!
| |
|
|