| | Lied 172 | Vers 1: | Wij zingen God ter ere in grote dankbaarheid daar Hij ons leven leidt en weet wat wij ontberen. Hij maakte ons genegen te zorgen voor elkaar. Zo zien wij jaar na jaar zijn goedheid en zijn zegen.
| Vers 2: | Al krimpen mijn gedachten en raak ik woorden kwijt, verlies ik taal en tijd, uw woord is levenskrachtig. Er zijn herinneringen, uw hartslag in mijn oor, als ik uw klanken hoor en psalmen mee kan zingen.
| Vers 3: | O Christus, man van smarten, herhaal in ons gemis dat er verwachting is. Wij hopen zo van harte eens recht van lijf en leden te lopen in uw licht. Met jeugd en vergezicht zult Gij ons nieuw bekleden.
| Vers 4: | In geven en ontvangen is ons de Heer nabij. Van hand tot hand geeft Hij de zorg die wij verlangen. Nu loven wij U, Here, die onze handen zult met lijden en geduld; Gij brengt uw werk tot ere.
| |
| Lied 173 | Vers 1: | Zoals een bloem zijn kelk heft naar de zon, een boom zijn armen uitbreidt naar de hemel, ja zelfs het zaad, diep in de akker grond, zoekt naar het licht en op staat om te leven, zo zoekt ons hart naar U, o eeuwig Licht, zo taalt ons lied naar U, o God van vrede.
| Vers 2: | Lof zij uw Naam die oplicht in de nacht, uw luister staat geschreven in de sterren, zo hoog van eer, een uitstraling zo zacht, taal van genegenheid, tijding van verre. Wij zien verwonderd naar de stille pracht, zou ooit een mens die heerlijkheid verwerven?
| Vers 3: | In sierlijk schrift, hoog aan de hemeltrans, hebt Gij de nacht uw signatuur gegeven. Wij zijn geschreven met dezelfde hand, dezelfde gratie wekt ook ons tot leven. De Morgenster, zozeer aan U verwant, Hij heeft het uur der duisternis verdreven.
| Vers 4: | God van ons hart, Gij die ons zingen doet, uw mensen zijn wij, maaksel van uw handen, uw adem geeft ons innigheid en gloed, o leid ons uit het huis van schad'en en schande. Gij schenkt de sterveling een vergezicht, uw stad van licht daalt neer over de landen.
| |
|
|