| |
Lied 175 |
Vers 1: | Onze hulp is in de naam van de HERE, die hemel en aarde gemaakt heeft.
|
|
|
Lied 176 |
Vers 1: | Gedenk, o volk met heilig beven, hoe God, met majesteit bekleed, zijn wet op Horeb heeft gegeven en zijn Tien Woorden horen deed:
|
Vers 2: | Ik ben de HEER, die als uw Koning u uit Egypte heb geleid. Ik riep u uit uw slavenwoning, mijn sterke arm heeft u bevrijd.
|
Vers 3: | Geef nooit mijn eer aan andre goden. Leef heilig voor mijn aangezicht. Vertrouw op Mij in al uw noden, uw hart alleen op Mij gericht.
|
Vers 4: | Voor beeldendienst zult gij u wachten, Ik duld geen eigenwilligheid. Ik straf dat kwaad in de geslachten, maar zegen uw gehoorzaamheid.
|
Vers 5: | Gij zult van God niet ijdel spreken, gebruik zijn naam in heiligheid. Onheilig zweren zal Hij wreken. Welzalig wie de HEER belijdt
|
Vers 6: | Gedenk bij 't werk, u opgedragen, de sabbat, aan de HEER gewijd: God schiep de wereld in zes dagen en heeft Zich in zijn werk verblijd.
|
Vers 7: | Gij zult uw ouders eer betonen, opdat uw HEER, die eeuwig leeft, u vele dagen zal doen wonen in 't land, dat Hij, uw God, u geeft.
|
Vers 8: | Gij zult niet doodslaan en niet haten de mens, die God geschapen heeft. Nooit mag de liefde u verlaten. Doe goed aan hem die naast u leeft.
|
Vers 9: | Gij zult het huwlijk niet verbreken. Leef niet onkuis, maar houd u rein. Wees ingetogen in uw spreken. Gij zult de HERE heilig zijn.
|
Vers 10: | Gij zult bedrog noch diefstal plegen, mijn is het zilver en het goud. Beheer 't bezit, door u verkregen, voor Hem die u dat toevertrouwt.
|
Vers 11: | Gij zult geen vals getuignis spreken, weer van uw naaste smaad en leed. God zal de lage laster wreken, zijn toorn treft hem die leugens smeedt.
|
Vers 12: | Uw hart zal nimmer iets begeren van al wat van uw naaste is. Al Gods geboden zult gij eren en houden zijn getuigenis.
|
Vers 13: | Geef dat wij trouw uw wet betrachten. Gedenk ons in barmhartigheid. Schenk ons in Christus nieuwe krachten tot liefdedienst uit dankbaarheid.
|
|
|