| | Lied 6 | Vers 1: | Met Mozes zijn wij meegegaan, omdat de Heer ons riep. Wij zijn op weg naar Kanaan maar 't water is zo diep. En farao in onze rug, hij wil zijn slaven weer terug. Daar komen de soldaten al, wij zitten in de val.
| Vers 2: | O Mozes, roep toch tot de Heer, het water is zo diep. Er is voor ons geen uitweg meer, het water is zo diep. Waar is 't beloofde paradijs? Is dit het einde van de reis dat wij verdrinken in de zee? Waarom nam jij ons mee?
| |
| Lied 7 | Vers 1: | De koning van Egypteland trok al zijn legers saam. Ons lot was echter in Gods hand. Geprezen zij zijn Naam!
Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee. Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee.
| Vers 2: | Hun ruiters zaten hoog te paard, hun wagens reden snel. Maar hoger nog verheven is die streed voor Israël.
Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee. Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee.
| Vers 3: | De aarde dreunde van geweld, de lucht zag zwart van stof. Maar met ons was de sterke held. Zing, Israël, zijn lof.
Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee. Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee.
| Vers 4: | Zijn adem baande ons een pad, de wind werd bondgenoot. De vijand echter vond zijn graf in ’t water van de dood.
Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee. Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee.
| Vers 5: | Voor altijd werden man en paard verzwolgen in de vloed. Maar rondom is de naam vermaard van Hem die wond’ren doet.
Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee. Zingt de HEER, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter storte Hij in zee.
| |
|
|