| |
Lied 72 |
Vers 1: | Jeruzalem is hemels, een maagdelijke bruid. En Babylon is werelds, een hoer, een leugenbruid.
|
Vers 2: | Zij dragen edelstenen, een sieraad om haar hals, de één blinkt uit in waarheid, de ander schittert vals.
|
Vers 3: | De hoer leeft om te krijgen, te halen naar zich toe. De bruid is van het geven van liefde nimmer moe.
|
Vers 4: | De bruid is in het nadeel, omdat zij wachten moet. De bruid is in het voordeel, haar wacht de overvloed.
|
Vers 5: | Die leven van aanbidding zijn Gode toegewijd, zij gaan de poorten binnen en hebben alle tijd.
|
Vers 6: | Die leven van de leugen, zij vinden rust noch duur, hun deel is in de krater van zwavel en van vuur.
|
Vers 7: | Verkijk u op het goud niet van Babel, die woestijn. Eén stad is op de hoogte, en daar is de fontein.
|
Vers 8: | Zie Ik maak alle dingen nieuw, zei een luide stem. Geen leugen en geen klaagmuur in ’t nieuw Jeruzalem.
|
|
|
Lied 73 |
Vers 1: | Ik zag de hemel nieuw en nieuw de aarde, want d'eerste schepping was voorbij gegaan, er was geen zee – haar dreigen is gedaan, nu onze God het koningschap aanvaardde.
|
Vers 2: | En uit de hemel zag ik nederdalen de heil'ge stad, een nieuw Jeruzalem, als bruid getooid voor hare man door Hem, wiens gramschap brandd' in zeven gouden schalen.
|
Vers 3: | En 'k hoorde van de troon het luid verkonden: Zie, bij de mensen is de tent van God, Hij woont bij hen, die doen naar zijn gebod, God heeft zijn volk gered van al hun zonden.
|
Vers 4: | Ja, Hij, de Heer, zal al hun tranen drogen en dood en rouw en moeite zijn gedaan, want d'eerste dingen zijn voorbijgegaan, Hun lied zal 't Lam, dat voor hen stierf, verhogen.
|
Vers 5: | En Hij, die op de witte troon zit, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw en rein. Schrijf deze woorden, die waarachtig zijn. Zij zijn geschied, uw hart zal zich verblijden.
|
Vers 6: | k Zal water uit de bron des levens geven, wie dorst heeft is 't om niet tot eeuwig loon. 'k Zal hem een God zijn en hij Mij een zoon. Ik ben 't begin en eind van alle leven.
|
Vers 7: | Wie overwint zal deze dingen erven; maar wie in zonden leeft en niet gelooft - zijn deel is 't vuur dat nimmer wordt gedooft: dit is de tweede dood, dien z' eeuwig sterven.
|
|
|