| | Lied 78 | Vers 1: | Hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn ontmoet. Gij, 's werelds hoogst verlangen, des stervlings zaligst goed? Dat ons uw Geest verlichte! Houd zelf de fakkel bij, die, Heer, ons onderrichte wat U behaaglijk zij.
| Vers 2: | 'k Lag machteloos gebonden, Gij komt en maakt mij vrij; ik was bevlekt met zonden, Gij komt en reinigt mij. Het leven was mij sterven, tot Gij mij op deedt staan; Gij doet mij schatten erven, die nimmermeer vergaan.
| Vers 3: | Wat deed uit 's hemels zalen, o Heer der heerlijkheˆn, op aard' U nederdalen? Uw grote liefd' alleen! Uw eindeloos erbarmen met onze groten nood, dat als met zeegnend' armen en reddend ons omsloot.
| Vers 4: | Nog eenmaal zal Hij komen, als richter van 't heelal, die dan het hoofd der vromen voor eeuwig kronen zal. Nog is die dag verborgen, wacht hem gelovig af, terwijl de grote morgen reeds schemert boven 't graf.
| |
| Lied 79 | Vers 1: | Hoe zal ik Hem bezingen en loven in mijn lied, die boven alle dingen troont in zijn rijksgebied? Gods Geest wil ons verlichten, de fakkel van het Woord zal klaar ons onderrichten, hoe Hem de lof bekoort.
| Vers 2: | Waarom verliet die Koning zijn troon in heerlijkheid, koos Hij bij ons zijn woning: een mens in dienstbaarheid? De Vader zag bewogen de wereld in haar nood: zijn Zoon kwam uit de hoge tot redding van de dood.
| Vers 3: | Hem spreidde Sion palmen in geestdrift, gauw gedoofd; nog zingt de kerk haar psalmen en looft haar Heer en Hoofd, gedenkt Hem op zijn paden tot buiten Salems poort, waar 't Lam, met vloek beladen, het lichaam werd doorboord.
| Vers 4: | Mijn hart vol boos begeren getuigt steeds tegen mij, het bloed van onze Here spreekt van het oordeel vrij: Hij deed ons met Zich sterven en uit het graf opstaan en om zijn loon te werven is Hij ons voorgegaan
| Vers 5: | Blijf z¢ uw Heer gedenken, o duurgekochte kerk, dan zal Hij u steeds schenken om moedig, vroom en sterk, ja, vrolijk 't kruis te dragen als Christus' onderdaan en op de dag der dagen zijn troonzaal in te gaan.
| Vers 6: | Want Hij zal eens verschijnen als rechter van 't heelal, die trotsen doet verdwijnen, maar kleinen kronen zal. Nu zingt de kerk haar zangen, de Geest zegt met de bruid: Kom Heer, wij zien verlangend naar uw verschijning uit.
| |
|
|