| | Lied 79 | Vers 1: | Hoe zal ik Hem bezingen en loven in mijn lied, die boven alle dingen troont in zijn rijksgebied? Gods Geest wil ons verlichten, de fakkel van het Woord zal klaar ons onderrichten, hoe Hem de lof bekoort.
| Vers 2: | Waarom verliet die Koning zijn troon in heerlijkheid, koos Hij bij ons zijn woning: een mens in dienstbaarheid? De Vader zag bewogen de wereld in haar nood: zijn Zoon kwam uit de hoge tot redding van de dood.
| Vers 3: | Hem spreidde Sion palmen in geestdrift, gauw gedoofd; nog zingt de kerk haar psalmen en looft haar Heer en Hoofd, gedenkt Hem op zijn paden tot buiten Salems poort, waar 't Lam, met vloek beladen, het lichaam werd doorboord.
| Vers 4: | Mijn hart vol boos begeren getuigt steeds tegen mij, het bloed van onze Here spreekt van het oordeel vrij: Hij deed ons met Zich sterven en uit het graf opstaan en om zijn loon te werven is Hij ons voorgegaan
| Vers 5: | Blijf z¢ uw Heer gedenken, o duurgekochte kerk, dan zal Hij u steeds schenken om moedig, vroom en sterk, ja, vrolijk 't kruis te dragen als Christus' onderdaan en op de dag der dagen zijn troonzaal in te gaan.
| Vers 6: | Want Hij zal eens verschijnen als rechter van 't heelal, die trotsen doet verdwijnen, maar kleinen kronen zal. Nu zingt de kerk haar zangen, de Geest zegt met de bruid: Kom Heer, wij zien verlangend naar uw verschijning uit.
| |
| Lied 80 | Vers 1: | O Heiland, open wijd de poort, laat toch uw volk niet onverhoord, ontgrendel dan uw deuren, Heer, ach, scheur de hemel en daal neer.
| Vers 2: | Daal neer gelijk de hemeldauw die ’t leven laaft, dat sterven zou. Wanneer wordt onze hoop vervuld? Waar blijft Gij die ons troosten zult?
| Vers 3: | O Troost, beloofd aan ’t voorgeslacht, o Heiland, eeuwenlang verwacht, zuivere zon en schone ster, wij zien uw stralen reeds van ver.
| Vers 4: | Wij komen om in onze nood, wij gaan verloren aan de dood, als Gij ons niet met sterke hand voert naar een beter vaderland.
| |
|
|