| | Lied 8 | Vers 1: | Zomaar te gaan met een stok in je hand, zonder te weten wat je zult eten. Zomaar te gaan met een stok in je hand; eindeloos ver is het beloofde land.
| Vers 2: | Zomaar te gaan, wordt het leven of dood? Altijd maar banger, duurt het nog langer? Zomaar te gaan, wordt het leven of dood? In de woestijn worden kinderen groot.
| Vers 3: | Zomaar te gaan, met Zijn woord als bewijs, altijd maar lopen, altijd maar hopen. Zomaar te gaan met Zijn woord als bewijs; straks wonen wij in een paradijs.
| |
| Lied 9 | Vers 1: | Wees eerlijk, doe de mensen recht, geen aanzien van persoon. Trek geen partij voor arm of rijk, houd hart en handen schoon. Ik ben de HEER
| Vers 2: | Wees open naar uw broeder toe en strooi geen lasterpraat, leg onderling geschillen bij, wees trouw, pleeg geen verraad. Ik ben de HEER
| Vers 3: | Wees niet haatdragend in uw hart en wijs elkaar terecht. Heb lief de ander als uzelf; hoor wat uw Rechter zegt. Ik ben de HEER
| |
|
|