| | Lied 95 | Vers 1: | Daar juicht een toon, daar klinkt een stem, die galmt door gans Jeruzalem; Een heerlijk morgenlicht breekt aan: de Zoon van God is opgestaan!
| Vers 2: | Geen graf hield Davids Zoon omkneld, Hij overwon, die sterke Held. Hij steeg uit 't graf door 's Vaders kracht, want Hij is God, bekleed met macht.
| Vers 3: | Nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan. Wie in 't geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en helle niet.
| Vers 4: | Want nu de Heer is opgestaan, nu vangt het nieuwe leven aan. Een leven door Zijn dood bereid, een leven tot in eeuwigheid.
| |
| Lied 96 | Vers 1: | Echt waar, de Heer is opgestaan halleluja, halleluja, Hij heeft de wereld goed gedaan. Halleluja, halleluja.
| Vers 2: | Hoezeer de mensheid heeft gefaald, halleluja, halleluja, de Heer heeft alle schuld betaald. Halleluja, halleluja.
| Vers 3: | Hij is uit windsels van de dood, halleluja, halleluja, verrezen als het morgenrood. Halleluja, halleluja.
| Vers 4: | De vrouwen zochten in zijn graf, halleluja, halleluja, een engel wees hun balsem af. Halleluja, halleluja.
| Vers 5: | Die u hier zoekt met veel verdriet, halleluja, halleluja, is opgestaan, Hij is hier niet. Halleluja, halleluja.
| Vers 6: | Zegt Petrus en de broeders aan, halleluja, halleluja, dat zij naar Galilea gaan. Halleluja, halleluja.
| Vers 7: | Wij zijn met Pasen weer verbaasd, halleluja, halleluja, en volgen U met blijde haast, Halleluja, halleluja.
| Vers 8: | nu Gij de grafstem van de nacht, halleluja, halleluja, voorgoed tot zwijgen hebt gebracht. Halleluja, halleluja.
| Vers 9: | Gezegend zij de Heer die leeft, halleluja, halleluja, die vrolijk licht en leven geeft. Halleluja, halleluja.
| |
|
|