| | Lied 97 | Vers 1: | In alle vroegte raakt God de aarde aan en zingt de groeve: nu is de dood herroepen, Christus is opgestaan.
| Vers 2: | O Gij bevrijder, legt Gij uw windsels af, de specerijen, de geur van dood en lijden, de zwaarte van het graf?
Verheug u halleluja. De Heer is waarlijk opgestaan, met majesteit en jubel, verrezen, amen, amen.
| Vers 3: | Gij maakt als eerste een graf tot bruidsvertrek, het licht is weerbaar, de dood niet onomkeerbaar: Gods Zoon is opgewekt.
| Vers 4: | Met glans en glorie getooid met morgenlicht de Mens herboren, nu gaan wij niet verloren, God heeft ons opgericht.
Verheug u halleluja. De Heer is waarlijk opgestaan, met majesteit en jubel, verrezen, amen, amen.
| Vers 5: | Die valt ter aarde en sterft zoals het graan zal zegen dragen, een oogst van levensdagen Christus is opgestaan.
| Vers 6: | Wij zullen treden op hoogten ongedacht van licht en vrede, de toekomst raakt het heden tot alles is volbracht.
Verheug u halleluja. De Heer is waarlijk opgestaan, met majesteit en jubel, verrezen, amen, amen.
| |
| Lied 98 | Vers 1: | Nu graf en steen getuigen, dat Hij is opgestaan, moet elke knie zich buigen en alle harten juichen: het nieuwe Rijk breekt aan.
| Vers 2: | Hoor hoe de vogels zingen boven het open graf, als eens, in den beginne, toen God aan alle dingen leven en adem gaf.
| Vers 3: | Nu is de dood gestorven, de duisternis gezwicht. God houdt zich niet verborgen, Hij brengt op deze morgen het leven aan het licht.
| |
|
|