| | Lied 98 | Vers 1: | Nu graf en steen getuigen, dat Hij is opgestaan, moet elke knie zich buigen en alle harten juichen: het nieuwe Rijk breekt aan.
| Vers 2: | Hoor hoe de vogels zingen boven het open graf, als eens, in den beginne, toen God aan alle dingen leven en adem gaf.
| Vers 3: | Nu is de dood gestorven, de duisternis gezwicht. God houdt zich niet verborgen, Hij brengt op deze morgen het leven aan het licht.
| |
| Lied 99 | Vers 1: | U zij de glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer uit een blinkend stromen, daald' een engel af heeft de steen genomen van 't verwonnen graf U zij de glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer!
| Vers 2: | Ziet Hem verschijnen, Jezus onze Heer! Hij brengt al de zijnen in zijn armen weer weest dan volk des Heren, blijd' en welgezind en zegt telkenkere: Christus overwint! U zij de glorie, opgestane Heer U zij de victorie, nu en immermeer!
| Vers 3: | Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft die mij heeft genezen, die mij vrede geeft? In zijn godd'lijk wezen is mijn glorie groot niets heb ik te vrezen in leven en dood U zij de glorie, opgestane Heer! U zij de victorie, nu en immermeer!
| |
|
|